Secundaire victimisatie: de onzichtbare strijd na een ongeval
9 december 2025
De fysieke en mentale impact (de ‘primaire victimisatie’) van een ongeval is vaak een flinke klap voor het slachtoffer. Maar voor velen begint daarna een tweede, vaak verborgen strijd: die met de verzekeraar. Wanneer deze strijd onredelijk wordt, spreken we van ‘secundaire victimisatie’. Dit is de extra schade die ontstaat door de manier waarop de schadeafwikkeling verloopt.
Bij een bedrijfsongeval ligt deze problematiek extra gevoelig. Het slachtoffer staat immers in een afhankelijkheidsrelatie tot de (verzekeraar van de) werkgever. Thema’s als re-integratie, loondoorbetaling en het behoud van de baan zorgen al voor een enorme druk. Een verzekeraar die vervolgens de zaak ook nog traineert, twijfel zaait of onnodig conflicten opzoekt, kan de psychische klachten en het stressniveau van een slachtoffer aanzienlijk verergeren.

De vraag is: waar ligt de grens? Een verzekeraar mag een claim onderzoeken en kritische vragen stellen. Wanneer wordt een zakelijke onderhandeling daadwerkelijk een bron van verwijtbare schade? Daarvoor kijken we naar recente jurisprudentie, die deze grens beter helpt te definiëren.
De grens tussen zakelijk geschil en victimisatie
Recent oordeelde de Rechtbank Rotterdam (RBROT 051125) in een zaak over een bedrijfsongeval. Het slachtoffer stelde dat de verzekeraar secundaire victimisatie veroorzaakte door het causaal verband tussen het ongeval en de psychische klachten te betwisten. De rechtbank ging daar niet in mee. Zij oordeelde dat het enkel betwisten van het causaal verband, ook al gebeurt dit (later blijkt) ten onrechte, nog geen onrechtmatige schadeafwikkeling of secundaire victimisatie oplevert. Een geschil voeren mag.
De grens wordt echter wel degelijk overschreden als de verzekeraar zijn machtspositie misbruikt om het slachtoffer onnodig onder druk te zetten. Een veelgebruikt en pijnlijk instrument hiervoor is de bevoorschotting.
Wanneer dan wel?
Een slachtoffer heeft recht op voorschotten om de lopende schade (zoals medische kosten of inkomensverlies) te dekken. Het onthouden van die voorschotten is een enorm pressiemiddel.
In een andere recente uitspraak (RBROT 291025) werd dit pijnlijk duidelijk. Hoewel dit een medische zaak betrof, is het principe identiek voor andersoortige ongevallen. De rechtbank stelde vast dat er sprake was van secundaire victimisatie omdat de verzekeraar, nadat de aansprakelijkheid duidelijk was, bijna zeven jaar lang geen adequate voorschotten had betaald. Het slachtoffer werd hierdoor jarenlang in financiële onzekerheid gehouden. De rechtbank oordeelde dat dit onzorgvuldig was en kende een extra bedrag aan smartengeld toe voor dit specifieke leed.
Conclusie
Secundaire victimisatie is geen juridisch containerbegrip dat kan worden ingezet bij elke discussie met een verzekeraar. De lat ligt hoog; een zakelijk geschil over de hoogte van de schade of het causaal verband is op zichzelf onvoldoende.
De kern van de zorgplicht van een verzekeraar is echter dat de afwikkeling, zeker als de aansprakelijkheid vaststaat, voortvarend en zorgvuldig moet plaatsvinden. Het bewust inzetten van financiële druk door het onnodig lang onthouden van noodzakelijke voorschotten, is dat niet. Rechters erkennen gelukkig steeds vaker dat deze vorm van “schade bovenop de schade” ook daadwerkelijk een aparte, te vergoeden schadepost vormt.




